Via Achtergrondinformatie allerlei info over de Bollenstreek (geografisch, historisch, maatschappelijk e.d.) Ga bij problemen naar PROBLEMEN |
Over de armenkolonies (bron : www.drenlias.nl) Op 1 april 1818 werd de Maatschappij van Weldadigheid
opgericht met als doel armlastige Nederlanders door boerenarbeid te verheffen.
In datzelfde jaar werd op het landgoed Westerbeeksloot, gemeente Vledder, de
kolonie Frederiksoord gesticht, later gevolgd door Willemsoord en Wilhelminaoord.
In deze koloniën werden hoeves gebouwd waar geselecteerde gezinnen uit heel het
land geplaatst werden. Weeskinderen hadden geen keuze, aangezien de Maatschappij van Weldadigheid een contract had afgesloten met de Nederlandse overheid. Zij werden onder dwang opgezonden naar Veenhuizen. Bedelaars hadden de keuze om zich vrijwillig te laten opnemen in één van de bedelaarsgestichten. Vooral met een strenge winter op komst verkozen bedelaars en landlopers een tijdelijk verblijf in Veenhuizen boven een leven in de buitenlucht. In de praktijk ging er vaak wel een veroordeling aan vooraf. In de inschrijvingsregisters staat meestal vermeld in welke plaats de veroordeling heeft plaatsgevonden. In de buurschap Veenhuizen, gemeente Norg, verrezen drie gestichten (Veenhuizen I, II en III) terwijl ook de Ommerschans inmiddels gebruikt werd voor de huisvesting van bedelaars. Veteranen en arbeidershuisgezinnen, uit eigen beweging gekomen, bewoonden de huizen aan de buitenzijde van de gestichten.
Afbeelding van het
2e gesticht in de
kolonie Veenhuizen (Provincie Drenthe).
Afbeelding van het
3e gesticht in de
kolonie Veenhuizen (Provincie Drenthe).
Toen de Maatschappij van
Weldadigheid in 1859 financieel aan de grond zat werden de gestichten (Veenhuizen
I t/m III en de Ommerschans) overgenomen door het ministerie van Binnenlandse
Zaken. In 1875 nam het ministerie van Justitie het beheer over en werden
de gestichten officieel Rijkswerkinrichtingen. Het (deels) vrijwillige karakter
verdween en de vrouwen die werden overgeplaatst. Een landloper (Bron : Wikipedia) Een landloper is een persoon die geen beroep heeft en geen vaste woonplaats of bestaansmiddelen. Bedelaars en landlopers waren vroeger een bekend verschijnsel op het platteland. Door armoede gedwongen en omdat er geen werk was te krijgen verlieten mensen huis en haard en zwierven rond op straat. Op het platteland en vooral in de zomer kwam men ze veel tegen, altijd in de hoop op wat werk, onderdak, eten en loon. Sommigen werden bekenden en kwamen jaarlijks op vaste tijden terug. Deze mensen werden door de dorpsgemeenschap geaccepteerd. Landlopers en bedelaars bepaalden vroeger veelal het straatbeeld van dorpen en steden. Hun aanwezigheid deed afbreuk aan het goede imago van de stad of het dorp en hun bestaan werd volledig afgekeurd door de elite. Daarom werden landlopers en zwervers vroeger het liefst allemaal ver weg gestopt in gevangenissen, werkkampen of inrichtingen (een bekende inrichting in Nederland was Esserheem in Veenhuizen). Toen Nederland in de vroege 19e eeuw zijn eerste nationale Wetboek van Strafrecht kreeg (al heette dat toen nog anders) werd landloperij daarin als misdrijf opgenomen. Puur het feit dat iemand zonder bestaansmiddelen rondzwierf was genoeg grond voor een veroordeling. Want wie sterk genoeg was om rond te trekken was ook sterk genoeg om te werken. Wie dat 'weigerde' werd als een last en bedreiging voor de samenleving beschouwd en kon preventief opgepakt worden. Het verbod op landloperij was in feite een miskenning van de situatie dat er voor veel mensen simpelweg geen vast werk te vinden was. Zeker in de eerste helft van de negentiende eeuw stond Nederland er economisch gezien slecht voor. Pas in 2000 is landloperij in Nederland officieel uit het Wetboek van Strafrecht geschrapt.
|
.-. |