|
De vicarie van Sint Servaas te Lisse omstreeks het midden
van de 14e eeuw, deel 1
door drs. Maarten van Bourgondiën
Inleiding Omstreeks 1250 stichtte Willem II, graaf van
Holland en Rooms-koning van het Heilige Roomse Rijk, een kapel in
Lisse. Aangezien de latere parochiekerk van Lisse was gewijd aan
Sint Agatha, ligt het in de lijn der verwachting dat de kapel
eveneens aan deze heilige was opgedragen. Het is daarom
opmerkelijk dat er in 1351 wordt gesproken over een kapel ter ere
van Sint Servaas. Bij nader inzien blijkt het echter om een
kapelanie (of vicarie) te gaan. In dit tweedelige artikel zal ik wat
dieper ingaan op deze vicarie.
|
|
De dorpskerk van Lisse in de zeventiende eeuw. Hier stond in
de middeleeuwen de aan Sint Agatha gewijde kapel.
|
Bron : Rhynlands
fraaiste gezichten door Abraham Rademaker,
1732
Wat is een vicarie? Tijdens de Middeleeuwen kwam het
regelmatig voor dat edellieden of gegoede burgers een vicarie
stichtten in een parochiekerk of kapel [1]. Er werd dan een priester
aangesteld die met een zekere regelmaat memoriediensten moest
houden. Dat wil zeggen dat hij missen moest lezen voor de ziel van
de stichter van de betreffende vicarie en voor de zielen van zijn
familieleden, om zo de tijd in het vagevuur te bekorten. De priester
die aan een dergelijke stichting verbonden was, werd vicaris
genoemd. In veel gevallen was hij een familielid van de stichter,
want die had namelijk het recht om de vicaris voor te dragen: het
zogenoemde collatierecht. Na het overlijden van de stichter kwam
dit collatierecht in handen van zijn erfgenamen. Om er voor te
zorgen dat de vicaris in zijn levensonderhoud kon voorzien, ging de
stichting van een vicarie gepaard met de schenking van landerijen of
andere goederen (waarvan de opbrengst ten goede kwam aan de
vicaris). Bij een vicarie moesten deze goederen geestelijk worden
gemaakt (d.w.z. onder geestelijk recht worden gebracht). Daarnaast
diende de stichting door de bisschop van Utrecht te worden
bekrachtigd. Bleven de geschonken goederen daarentegen wereldlijk,
dan werd er niet gesproken van een vicarie, maar van een officie.
Bij een vicarie kon de priester die de missen opdroeg niet worden
afgezet, terwijl de priester van een officie wel afgezet kon
worden.
|
Sint Servaas Het is niet bekend
waarom de vicarie in Lisse aan Sint Servaas werd gewijd, maar
blijkbaar had deze heilige een speciale betekenis voor de
stichter. Sint Servaas wordt ook wel Servatius van Maastricht
genoemd. Hij was omstreeks 340 na Christus bisschop van Tongeren.
Later verhuisde Sint Servaas zijn bisschopszetel naar Maastricht,
alwaar hij de eerste kerk op Nederlands grondgebied bouwde. Hij was
één van de belangrijkste tegenstanders van het Arianisme, een
stroming binnen het vroege christendom die het dogma van de
drie-eenheid niet accepteerde (de Arianen ontkenden de goddelijkheid
van Jezus). De naamdag van Sint Servaas is 13 mei (volgens de
overlevering zou hij namelijk op 13 mei 384 zijn overleden). Samen
met Sint Mamertus (11 mei), Sint Pancratius (12 mei) en Sint
Bonifatius van Tarsus (14 mei) behoort Sint Servaas tot de
zogenoemde IJsheiligen. Dat zou kunnen verklaren waarom de vicarie
in de kapel van Lisse aan Sint Servaas werd opgedragen. Lisse maakte
in de dertiende en veertiende eeuw op kerkelijk gebied namelijk deel
uit van de parochie van Sassenheim. De beschermheilige van deze
parochie was Sint Pancratius. Misschien koos men bij de stichting
van de vicarie in de kapel van Lisse daarom eveneens voor een
IJsheilige. |
|
Afbeelding - middeleeuws
voorbeeld - van Sint Servaas. In zijn rechterhand de sleutel der
Hemelpoort die hij van Petrus had gekregen (website Iconen Atelier
'Sint Servaas' in Maastricht). |
Vicaris Willem Terninc Op 24 februari 1351 richtte
hertog Willem van Beieren, graaf van Holland, een verzoek aan de
aartsdiaken van de Dom van Utrecht om de priester Willem Terninc aan
te stellen als vicaris van de vicarie van Sint Servaas in Lisse [2].
De naam van zijn voorganger is niet bekend. Willem van Beieren
verklaarde slechts dat de vicarie in 1351 onbezet was. Willem
Terninc is niet zo lang vicaris geweest. Hij overleed in 1354,
waarna Willem van Beieren op 8 december 1354 Willem Pyl tot zijn
opvolger benoemde. Er is maar weinig bekend over de carrière of
de familie van Willem Terninc. Hij wordt voor het eerst genoemd op
13 juni 1332. Op verzoek van Elisabeth Simonsdr. Nagel zegelde
priester Willem Terninc toen samen met enkele andere personen een
oorkonde [3]. In deze oorkonde vroeg Elisabeth toestemming aan de
abt van de abdij van Egmond om een vicarie te stichten in de kerk
van Voorhout. Elisabeth wilde haar neef Willem Janszn. Nagel
benoemen tot vicaris. Daarnaast was zij van plan om al haar
landerijen (uitgezonderd de 'Poorterscamp') aan deze vicarie te
schenken. Na de dood van Elisabeth Simonsdr. Nagel diende het
collatierecht over te gaan op haar broer Jan Simonszn. Nagel. Was
hij op dat moment ook al overleden, dan moest het collatierecht
overgaan in handen van twee andere leden van de familie Nagel en ten
slotte in handen van de abt van Egmond. Ik ben hier wat dieper op
ingegaan omdat het een aardig beeld geeft hoe het er bij de
stichting van de vicarie van Sint Servaas in Lisse aan toe kan zijn
gegaan.
|
|
Voorhout in de zeventiende eeuw, met het kerkje waar Albert
Terninc in de veertiende eeuw als pastoor aan verbonden was.
|
Priester Willem Terninc was vermoedelijk een kleinzoon van de
Willem Terninc die in het laatste kwart van de dertiende eeuw een
berkenbos rooide in de ambachtsheerlijkheid Heemstede. Het
vrijgekomen stuk land werd op 5 december 1284 door graaf Floris V
verkocht aan Jan ver Aleydensone (= Jan, zoon van vrouwe Alijd) uit
Haarlem, wiens nageslacht de naam 'Van Berkenrode' aannam en
belangrijke stedelijke functies vervulde in Haarlem. Het woord
"terninc" betekende volgens het Middelnederlandsch Woordenboek
'dobbelsteen' [4]. Het is een oude spellingsvariant van "teerling"
(zie bijvoorbeeld de uitspraak 'de teerling is geworpen'). In de
bronnen wordt ook wel gesproken over "tarninc" of "tairninck". De
familienaam Terninc vinden we in de eerste helft van de veertiende
eeuw ook terug in Voorhout. Op 29 juni 1339 gaf Albert (of Albrecht)
Terninc, pastoor van Voorhout, samen met Stase Loefszn. uit naam van
de abt van de abdij van Egmond een huis in eigendom aan Gerrit
Hugezn. [5]. Pastoor Albert Terninc was de opvolger van Hugo
Pollaart, die in 1332 als pastoor van Voorhout wordt vermeld. De
vroegste vermelding van Albert Terninc dateert van 24 september 1318
toen hij werkzaam was als kapelaan in Noordwijk [6]. Vermoedelijk
was hij een broer van priester Willem Terninc. Er is onder andere
een testament van Albert Terninc bewaard gebleven d.d. 18 augustus
1349. Volgens dit testament dienden zijn in Noordwijk gelegen
goederen gebruikt te worden voor de stichting van een vicarie in het
cisterciënzerinnenklooster Ter Lee in Noordwijkerhout. Dit klooster
was in 1261 door de broers Arnoud en Walewijn van Sassenheim
gesticht en werd ook wel 'Leeuwenhorst' genoemd. Daarnaast gaf
Albert Terninc zijn goederen in Monster aan de armen die door het
klooster Ter Lee werden verzorgd. Zijn huis in Voorhout vermaakte
hij aan de plaatselijke kerk. De inkomsten die hieruit
voortvloeiden, moesten door de kerk van Voorhout worden geïnvesteerd
in renten om wijn, hosties en kaarsen te kopen. Albert Terninc
schonk de rest van zijn bezittingen (waaronder zestien morgen land
in Maasland) aan het door hem gestichte gasthuis in Noordwijk. Dit
gasthuis stond in de huidige Kerkstraat tegenover de Sint
Jeroenskerk [7].
Noten [1]
Hanno Brand, Over macht en overwicht. Stedelijke elites in Leiden
(1420-1510) (Leuven/Apeldoorn 1996) 341. [2] A.M. Hulkenberg, De
Aagtenkerk van Lisse (Lisse 1960) 13; het graafschap Holland maakte
deel uit van het aartsdiaconaat van de Dom van Utrecht. [3]
Noord-Hollands Archief (NHA), Inventaris van het archief van de
Abdij van Egmond, Regestenlijst van de Abdij van Egmond, regest nr.
220. [4] E. Verwijs en J. Verdam, Middelnederlandsch Woordenboek
dl. V ('s-Gravenhage 18..), kolom 140. [5] NHA,Regestenlijst van
de Abdij van Egmond, regest nr. 257. [6] Geertruida de Moor,
Verborgen en geborgen. Het cisterciënzerinnenklooster Leeuwenhorst
in de Noordwijkse regio (1261-1574) (Hilversum 1994) 594. [7] C.
Hoek, "Acten betreffende De Lier, Maasland en Schipluiden", in: Ons
Voorgeslacht 46e jaargang no. 416 (mei 1991) 204-235, aldaar 222 en
De Moor, Verborgen en geborgen, 448.
|
Naar boven
Terug naar >>>>>>>>>>>>>>>>>
Geschiedenis Lisse
De vicarie van Sint Servaas te Lisse omstreeks het midden
van de 14e eeuw, deel 2
door drs. Maarten van Bourgondiën
De vroegste geschiedenis van de vicarie van
Sint Servaas is in nevelen gehuld. De oudste bewaard gebleven
verwijzing naar deze vicarie dateert uit 1351. Lisse had in deze
tijd nog geen eigen parochiekerk. Het altaar van de vicarie van Sint
Servaas was dus gevestigd in de kapel van Lisse. Op basis van de in
het eerste deel van dit artikel behandelde akten uit 1351 en 1354
zou de conclusie getrokken kunnen worden dat (een voorouder van) de
graaf van Holland de stichter was, aangezien hij in beide jaren het
collatierecht bezat. In dat geval is het vreemd dat er niet meer
grafelijke benoemingen bewaard zijn gebleven. De betrokkenheid van
de graaf vloeide vermoedelijk eerder voort uit de Hoekse en
Kabeljauwse twisten die in 1351 een hoogtepunt bereikten. Willem van
Beieren was de aanvoerder van het Kabeljauwse kamp. Hij was in een
machtsstrijd verwikkeld met de Hoekse medestanders van zijn moeder
Margaretha van Henegouwen, gravin van Holland. In de eerste helft
van de jaren vijftig van de veertiende eeuw had Willem van Beieren
in het graafschap Holland de macht in handen. Veel Hoekse edelen
werden verbannen. De goederen en rechten van deze bannelingen vielen
toe aan Willem van Beieren. Ze zouden pas weer in 1355 worden
teruggegeven aan de vroegere Hoekse eigenaren. Willem van Beieren
verzoende zich in dat jaar namelijk met de aanhangers van Margaretha
van Henegouwen. Het proces van toe-eigening van de rechten en
bezittingen van de Hoekse edelen ging overigens heel snel. Begin
februari 1351 werd Willem van Beieren tot graaf van Holland
uitgeroepen (graaf Willem V). Op 20 februari begon hij een
huldigingstocht langs de steden Haarlem, Alkmaar en Amsterdam, en op
24 februari bemoeide hij zich al met het collatierecht van de
vicarie van Sint Servaas in Lisse (hij verbleef toen overigens in
Haarlem, de eerste stad van zijn huldigingstocht) [1].
Er waren verscheidene Hoeksgezinde adellijke families met
bezittingen en rechten in (de omgeving van) Lisse: Van Heemstede,
Van Bentheim en Dever. In navolging van A.M. Hulkenberg ben ik van
mening dat het collatierecht van de vicarie van Sint Servaas
oorspronkelijk toebehoorde aan een lid van één van deze tot het
Hoekse kamp behorende adellijke geslachten [2]. Het adellijke
geslacht Van Sassenheim wordt door Hulkenberg niet genoemd. Dat is
op zich niet zo vreemd. Deze adellijke familie stond halverwege de
veertiende eeuw namelijk op de rand van uitsterven, en van enige
partijkeuze in het Hoekse en
Kabeljauwse conflict is verder niets met
zekerheid bekend (de Haarlemse schout Jan van Sassenheim schijnt
echter trouw geweest te zijn aan Willem van Beieren) [3]. Nadat Dirk
van Sassenheim in 1345 was gesneuveld in de slag bij Staveren, ging
een belangrijk deel van zijn bezittingen en rechten (waaronder het
Huis te Sassenheim) over in handen van zijn nicht Elisabeth van der
Made. Elisabeth was getrouwd met Filips van Polanen, een voorvechter
van de Hoekse zaak. Filips behoorde dan ook tot de groep edelen die
werd verbannen en waarvan de rechten en bezittingen toevielen aan
Willem van Beieren. Hoewel bewijzen ontbreken, is het mogelijk dat
de vicarie van Sint Servaas was gesticht door een lid van de familie
Van Sassenheim, waarna het collatierecht omstreeks het midden van de
veertiende eeuw via Elisabeth van der Made in bezit kwam van Filips
van Polanen. Aan het bovengenoemde rijtje met potentiële stichters,
kan volgens mij dus ook de familie Van Sassenheim worden toegevoegd
(misschien dat daarom net als bij de kerk van Sassenheim voor een
IJsheilige werd gekozen). Als gevolg van de Hoekse en Kabeljauwse
twisten kwam het collatierecht van de vicarie van Sint Servaas korte
tijd in handen van de graaf van Holland. Vandaar dat Willem van
Beieren in 1351 en 1354 betrokken was bij de benoeming van een
nieuwe vicaris. In 1355 moet de oorspronkelijke Hoekse eigenaar het
collatierecht weer terug hebben gekregen. De eerstvolgende
vicaris zal dan door een lokale edelman zijn benoemd. Dat gebeurde
zeer waarschijnlijk na 1372, want op 29 juni 1372 trad de eerder
genoemde priester Willem Pyl, vicaris van de kapel in Lisse, samen
met priester Gerrit Visser nog op als getuige voor priester Pieter
Ludolfszn. [4]. In tegenstelling tot de grafelijke akten zijn de
collatieakten van lokale edelen vaak niet bewaard gebleven. Daarom
is het op dit moment helaas niet mogelijk de precieze identiteit te
achterhalen van de stichter van de vicarie van Sint Servaas in
Lisse. Misschien dat toekomstig onderzoek dat nog aan het licht kan
brengen.
Noten
[1] J.G. Smit, Vorst en onderdaan. Studies over Holland en
Zeeland in de late middeleeuwen (Leuven 1995) 123-124. [2]
Hulkenberg, De Aagtenkerk, 15. [3] Antheun Janse, Ridderschap in
Holland. Portret van een adellijke elite in de late Middeleeuwen
(Hilversum 2001) 439. [4] C. Hoek, "Bronnen tot de geschiedenis
van het Sint Ursulaconvent te Schiedam", in: Ons Voorgeslacht 23e
jaargang no. 172 (december 1968) 249-304, aldaar 250-251; hier wordt
hij echter priester Willem Pyn genoemd. |
Naar boven
Terug naar >>>>>>>>>>>>>>>>>
Geschiedenis Lisse
|