De
Trekvaart kende eigenlijk
drie namen :
vanaf station Lisse naar het zuiden de
Haarlemmer trekvaart,
naar
het noorden heette het de Leidsevaart
en
bij de Vogelenzang heette
het de Leidse trekvaart.
Wij noemden het vroeger de Leidse vaart.
Over de Haarlemmermeer hadden schippers acht uren nodig om van
Leiden naar Haarlem te komen, via de trekvaart was dat de helft.
Toch nog een halve werkdag zouden wij zeggen,
maar toen waren
de werkdagen wel een stuk langer.
Om de Trekvaart van Leiden
naar Haarlem te kunnen aanleggen was het nodig om 425 percelen
grond te onteigenen met een oppervlakte van 110 hectare. De
onteigening bracht een totale kostenpost met zich mee van iets
meer dan 100.000 gulden, Leiden en Haarlem namen ieder ongeveer
de helft voor hun rekening.
Er is een grote kans, dat de
Schrama’s wei- en bouwland hadden in de buurt van het tracé en
tot de ‘’onteigenden’’ behoorden, dat zal hen geen windeieren
gelegd hebben. En inderdaad Jan Gerritsz en Claas Gerritsz
Schrama verkochten beide een drietal stukken grond welke gelegen
waren tussen de Delftweg, de Beeklaan en de Margrietenlaan.
Graven Katwijks kanaal 1804-1805
Gewassen pentekening op papier 35,5 x 49 cm
Maker onbekend
Herkomst: vanaf 1906 in bezit van
Hoogheemraadschap van
Rijnland
http://www.rijnland.net/
Tussen september 1656 en 31 oktober 1657 werd de gigantische
klus geklaard en op 1 november voeren de eerste trekschuiten
door de nieuwe vaart. De totale kosten voor de aanleg bedroegen
circa
423.000 gulden.
Bron : archieven van
Leiden, Haarlem en Kennemerland
en musea, auteur Reg van Dommelen
Totaal moest ongeveer 28 km aangelegd worden, er
werd echter wel deels gebruikgemaakt van bestaande vaarten. Het
graven werd gedaan door circa 1150 arbeiders, hoofdzakelijk
‘’gastarbeiders’’. Zij kregen één gulden per dag, dat was
onvoldoende voor een maaltijd en overnachting in een herberg.
Hun onderkomen was dan ook primitief en maaltijden moesten zij
zelf bereiden. Het gebrek aan voedsel en hoog drankgebruik
leidde tot overlast voor de omwonenden, die werden door de
arbeiders onder bedreiging met vuurwapens gedwongen om voedsel
te verstrekken. De schout vervaardigde middels een proclamatie
een verbod af, de arbeiders mochten zich niet meer naar de
woningen van de ingezetenen begeven. Bij overtreding zou men
‘’peyne aen den lijve’’ ondervinden. De Schrama’s zijn
misschien ook wel lastiggevallen, bij de boer valt altijd wat te
halen, al is het maar een boerenmeid.
Zeldzame ansichtkaart
uit 1905 van het tolhuis in Heemstede met
de tolgaarder, vermoedelijk
L. Pleging, in ambtskostuum voor zijn kantoor. De hele buurt
was uitgelopen voor de fotograaf.
Foto uit de
collectie van
Henk van Assema, verkregen via de
Historische Vereniging
Heemstede Bennebroek.
De Leidsevaart ter hoogte
van de Zandvoortselaan met links,
waar nu het station staat,
het tolhuis van vroeger.
Op de
voorgrond een zandschip met schipper en
op de brug een paardewagen en ook een voetganger. Drie
soorten 'vervoersmiddelen' in
één
plaatje.
Foto
uit
circa 1920
verkregen via de
Historische Vereniging Heemstede Bennebroek.
De Trekvaart
en alle andere sloten vormden een reëel gevaar, vooral omdat
bijna niemand kon zwemmen. In een ‘’Publicatie‘’ van
‘’Burgemeester en Assessoren der Gemeente van Sassenheym’’ staat
te lezen hoe men met drenkelingen dient te handelen. Men
hanteerde toen vreemde methoden om het water uit het lichaam te
krijgen zoals ‘’het hangen en schudden bij de beenen en het
rollen op eene ton’’. Als de drenkeling modder naar binnen
gekregen had moest men ‘’door middel eener afgepunte
messenschede in eene der neusgaten gebracht, onder toehouding
der andere opening en van de mond, lucht in de longen blazen.’’
De activiteiten blijken zich uit te strekken over alle delen van
het lichaam : ‘’Inmiddels blaze men bij verpozing tabaksrook in
het fondament (de anale opening), hetzij door eene gewone
pijp met eene op den kop aangevoegde messenschede, of door een
pijp of messenschede alleen, ofwel door eene daartoe
vervaardigde tabaks-klisteerpijp; nadat men alvorens den
endeldarm, indien deze met drekstof gevuld mogt zijn, met den
vinger, een lepelsteel of spatel behoorlijk en voorzigtiglijk
geledigd, ofwel daartoe een klisteer(lavement) van water, olie
en zout, of van een aftreksel van tabak, den drenkeling op de
regterzijde leggende, gezet hebbe. De al te lange aangehoudene
inblazing van tabaksrook kan door opzetting van den buik de
ademhaling verhinderen, de wrijvingen aan den onderbuik moeten
deze tabaksrook-klisteren telkens vervangen’’.
‘’Men moet met het beurtelings aanwenden
dezer middelen niet te schielijk ophouden, alzoo men voorbeelden
heeft, dat het bewijs van leven somwijlen niet dan na drie uren
tijds bespeurd wordt en het ontsluiten van den aars niet altoos
een zeker teeken des doods geweest is’’.
“Wanneer alle moeite tot hiertoe
vruchteloos zijn mogt, plaatse men de drenkeling in een gewarmd
bed; koestere denzelven met de natuurlijke warmte van een naakt
bijliggend persoon die de wrijvingen onder de dekens voortzet.’’
de ’s Gravenmades konden vast niet zwemmen of ze deden
alsof ze niet konden zwemmen.
Meer informatie over het
vervoer over water in >>>>>
Vervoer over water
Naar Achtergrondinformatie
Naar boven
Bron :
Holland Historisch Tijdschrift 2005-4