Woningen,
boerderijen
en interieur
Meubilair
De
woningen en boerderijen
Rond 1800 waren de meeste huizen in de dorpen zeer eenvoudig.
Er waren
maar een paar kamers, soms maar één en deze werd ‘’kameren’’ genoemd.
De
kamer aan de straat diende dikwijls als werkruimte, werkplaats of
winkel.
Geschreven tekst aan de bovenkant van
de prent :
''als er na brand een nieuw huis gebouwd wordt geeft Goes subsidie :
8 schellingen voor een schaliedak (met leien bedekt dak)
4 schellingen voor een tegeldak
zo moeten de strooien daken uit de stad verdwijnen.''
Bron
: De tresoor (1566), Rien Poortvliet, 1987, uitgeverij J.H. Kok, Kampen,
verkregen met toestemming van Mevr. Poortvliet.
Daar werd meestal ook gekookt, gegeten en geslapen in bedsteden.
Geschreven tekst aan de onderkant van
de prent :
''De wand tussen
voorhuis en binnenhaard (links)
Deuropening
(onder links)
Dat ronde ding
tegen de (achter)wand is de opgeklapte eettafel.
Als wij maar één
vertrek hadden waar zowel de eettafel als ons bed in moesten staan,
dan
namen wij een opklapbed, zij niet.''
Bron
: De tresoor (1566), Rien Poortvliet, 1987, uitgeverij J.H. Kok, Kampen,
verkregen met toestemming van Mevr. Poortvliet.
Geschreven tekst
aan de onderkant van de prent :
''2
maaltijden per dag, bij het eten wordt bier gedronken.
Van koffie of
thee hebben ze nooit gehoord.''
Bron
: De tresoor (1566), Rien Poortvliet, 1987, uitgeverij J.H. Kok, Kampen,
verkregen met toestemming van Mevr. Poortvliet.
Bron : Eigen foto
gemaakt in het Openluchtmuseum Ootmarsum
De haard bevond zich oorspronkelijk in het midden van de kamer, het was
een open vuur en de rook werd via een gat in de
zoldering afgevoerd.
Boven het vuur hing een ‘’haal’’ (ook wel beugel of zaagijzer genoemd)
waaraan ketels opgehangen konden
worden. Men kon de hoogte regelen door
van de ketting meer of minder oogjes te gebruiken, ook kon men er een
panhouder aan
bevestigen voor de koekenpan. Voor het slapen gaan werd
het vuur afgedekt met een stolp en de as ging in een vuurkuil naast
de
haard of in de aspot met deksel.
Bron : Eigen foto
gemaakt in het Openluchtmuseum Ootmarsum
Bron :
het boek ''Van Marke naar Maatschap, 150 jaar landbouw in Haaksbergen''.
Uitgegeven door het Historisch Centrum Haaksbergen.
Bron : het boek ''Van Marke naar Maatschap, 150 jaar landbouw in
Haaksbergen''.
Uitgegeven door het Historisch Centrum Haaksbergen.
In de 18e eeuw bevond de
haard zich al wel aan de wand en werd beschermd door een haardplaat.
Deze had enerzijds een decoratieve functie en anderzijds nam de plaat de
warmte op en straalde die uit.
Geschreven tekst
aan de rechterzijkant van de prent :
'' Hard kans dat daar al iemand staat !
Ja, ze draagt
wel dikke rokken, maar geen onderbroek en bij het inkopen doen op een
tochtig marktplein krijg je steenkouwe billen
– en dan thuis met je
rokken op bij het vuur staan !
Zowat het lekkerste dat er is.''
Bron
: De tresoor (1566), Rien Poortvliet, 1987, uitgeverij J.H. Kok, Kampen,
verkregen met toestemming van Mevr. Poortvliet.
Uit een proef is gebleken, dat het ’s winters binnen slechts vier à zes
graden warmer was dan buiten. Met voetstoven en
beddenpannen probeerde
men het aangenamer te maken, er waren zelfs kerkstoven die men meenam
naar de kerk.
In de 19e eeuw werd het veel gemakkelijker om
vuur te maken dankzij de lucifer.
Het toilet, secreet , bevond zich op het
achtererf, maar er werd ook gebruik gemaakt van de kamerpot en van een
piskuip. Dan hoefde je niet de kou in.
De boerderijen
in onze streek hadden vaak een, in hoofdlijnen, rechthoekige
plattegrond. De witte kleur van de boerderijen was
typerend voor de
kuststreek. De onderkant van de gevels was zwart geteerd, daar bleef het toch
niet wit door opspattend vuil en
modder.
Bron :
Boerderijen in Zuid-Holland, J.Verheul Dzn. en P.Ratsma,
uitgegeven in
samenwerking met de Stichting Historisch Boerderij Onderzoek.
De boerderij
heette Puik en Duin en was gelegen in de Noordzijderpolder in Noordwijk.
Rond 1935 is de boerderij grotendeels afgebroken.
De aquarel is in november 1925 gemaakt door Verheul.
Leentje Hulsebosch (een zus van mijn opa) was getrouwd met Klaas Kors en
zij hebben op Puik en Duin gewoond en geboerd.
Is boer Klaas aan het werk met een hark of speelde hij toen al
boerengolf ?
Beschrijving: Boerderij "Puikenduin" aan de
duinvoet bij de Noordzijderpolder te Noordwijk.
Huidige situatie: gesloopt 1926.
Vervaardiger: J. Verheul Dzn. / tekenaar/ fotograaf
Datering: 01/11/1925 t/m 30/11/1925
Techniek:
tekening, gemaakt met
penseel en waterverf
Collectie: Gemeentearchief
Rotterdam
Catalogusnr.: VERHEUL NR. 278
Bron : http://www.gemeentearchief.rotterdam.nl/content/index.php?option=com_wrapper&Itemid=148
Het was een melkveeboerderij met
een uitgebouwd zomerhuis en een vrijstaande hooiberg.
De merkwaardige dubbele schoorsteen op de nok wijst op stookplaatsen
tegen de muur tussen het bedrijfs- en woongedeelte,
kennelijk aangevuld
met een schoorsteen tegen de eindgevel van het zomerhuis. Het zomerhuis
werd dus tevens als bakhuis
gebruikt, getuige ook het in steen
uitgebouwde bakoventje. De achtergevel heeft nog de oorspronkelijke
indeling, die erop wijst
dat dit een van de oudste boerderijen uit deze
regio is geweest. De lage deuren in de achtergevel, dicht tegen de
zijgevels,
waren bedoeld voor de afvoer van mest.
Bron : Boerderijen in Zuid-Holland, J.Verheul Dzn. en P.Ratsma, uitgegeven in samenwerking met de
Stichting Historisch Boerderij Onderzoek.
Dat ziet er niet fris uit, klik er maar eens op.
Bron : het boek ''Van Marke naar Maatschap, 150 jaar landbouw in
Haaksbergen'',
uitgegeven door het Historisch Centrum Haaksbergen.
Aanvankelijk ‘’woonden mens en dier samen’’ in één ruimte waar ook de
voorraad voer was opgeslagen.
Later was er sprake van ‘’scheiding van
tafel en bed’’, de stal werd afgescheiden.
Interieur even bouwvallig, vuil en slordig als het
exterieur. De zolder is gestut door palen, waarvan er een te zien is
voor de
schouw. Veel spinnenwebben, geen behang op de muren. Bedstee
vies en smerig. Ter ere van de opname hebben de ewoners
zich zo deftig
mogelijk uitgedost. Zouden het schoorsteenvegers geweest zijn ?
Zie noot 18 voor nadere informatie over de producent van de foto's.
Foto afkomstig van het Nederlands Openluchtmuseum te Arnhem.
Tot in de 18e eeuw was er één ruimte voor wonen en werken
achter de voordeur
met aan de zijmuren kleine slaapkamers met bedsteden.
De onderste bedstee ligt direct op het maaiveld en
kon dus erg vochtig zijn.
Foto afkomstig van www.openluchtmuseum.nl
Interieur van de tweede kamer van een huis.
En nu gaan slapen !!!
Foto afkomstig van www.openluchtmuseum.nl
Bedstede in boerderij anno 1770. Boogvormige ingang met deuren.
Foto afkomstig van www.openluchtmuseum.nl
Bron : Eigen
foto gemaakt in het Openluchtmuseum
Ootmarsum
De nieuwere boerderijen
hadden aparte ruimten voor wonen en werken. Gewoond werd er in het
voorste gedeelte, de stal en opslag zaten in het achterste gedeelte,
daartussen bevonden zich vaak de woonkeuken en een werkruimte. Het
‘’tussendeel’’ was
het belangrijkste leefvertrek van de boerenfamilie,
soms sliep men ook in deze ruimte. Hier werden de etenswaren bewaard,
de
potten, de emmers en het koperwerk en daar stond ook de melk te romen.
Er was een pomp met putwater voor het spoelen
van de emmers en de put
werd ook gebruikt om de melk koel te houden. Dit was niet bevorderlijk
voor de kwaliteit van het water
door het vuil van de melkemmers dat zo
in het water kwam. Dit werd nog verergerd doordat water van de
spoelkeuken, dicht bij
de put, de grond in liep. Nog erger was de gier
als bodemvervuiler. Bij mijn Oma werd deze koeltechniek ook toegepast
in de put
achter haar huis. Maar dan niet voor melk maar voor bier voor
haar vijf zoons en de velen anderen die bij haar over de vloer
kwamen. Doorgaans zat de,vaak rijk uitgevoerde, voordeur in het midden van
de voorgevel met aan de ene zijde de ‘’mooie kamer'' en aan de andere
zijde de ‘’opkamer’’ boven de melkkelder. De voordeur ging alleen open
bij huwelijken, begrafenissen of
doopplechtigheden. In de opkamer was
een bedstede en daar ontving de boerin haar kraamvisite. Bij de ’s
Gravenmades ging de
voordeur best vaak open, meer dan tien kinderen was
geen uitzondering. Helaas was het sterftepercentage hoog en dan ging de
voordeur weer open.
Bedstede in een schuur gebouwd. Aan de slecht gewitte planken en aan
de primitieve deur is te zien hoe primitief en hoe slecht
deze bestede
is. Het schaap staat op de, met zand bedekte, stenen vloer.
Foto afkomstig van www.openluchtmuseum.nl
De boerenmeiden sliepen doorgaans op de zolder
boven het voorhuis, de boerenknechten op de ‘’til’’ boven de koestal,
met een
ladder te bereiken. Als er een dwarsverbinding was van de
‘’meidenzolder’’ naar de til was dat wel leuk na gedane arbeid. Een van
mijn voorvaderen wist de weg naar de ‘’meidenzolder’’ goed te vinden,
nadere informatie in paragraaf De Maatschappij. Achter de
koestal
was de ‘’deel’’ voor de paarden en de wagens met daarboven de
hooizolder. Er was ook vaak een hooiberg buiten, omdat
het hooi op
zolder gauw te vochtig werd. Helemaal achterin was de dorsvloer en
ruimte voor het gereedschap en daarboven was
de ‘’tas’’, een zolder voor
tarweproducten.
Tot 1800 was het
de gewoonte ’s zomers de opkamer vrij te maken voor de verpachter.
Daarna kwam het ‘’zomerhuis’’ annex
bakhuis in opkomst, deze werd
gebouwd naast of tegen de boerderij. Al in 1840 verhuurden boeren in de
zomermaanden een
deel van de boerderij aan stadsmensen en woonde het
boerengezin in het zomerhuis. Toen was er dus al sprake van een soort ‘’kamperen bij de boer’’. Mijn ouders en mijn familie was meer
voorstander van vakantie in een landelijke streek, maar dan niet bij
de
boer maar in een hotel. Het kamperen bij de boer hebben ze dus niet van
hun voorouders. Mijn moeder vertelde vaak, dat zij
vroeger thuis op de
boerderij zodra het beter weer werd naar het zomerhuis verhuisden. En in
de boerderij kon dan grote
schoonmaak gehouden worden.
Hoeveel geld zat
er rond 1840 in een boerderij ? Voor een flinke boerderij met 30 morgen land en 30 koeien wordt dit geschat
op tienduizend gulden voor het land,
enkele duizenden voor de boerderij en een paar duizend voor het vee.
Totaal circa
twintigduizend gulden inclusief huisraad, de wagens,
gereedschap en voorraden. Cornelis Schrama had volgens de
boedelinventaris bij zijn overlijden in
1804 een
‘’bouwmanswooning met aanhorige landerijen’’ ter waarde van 8800 gulden.
‘’In de 19e eeuw hadden boerenhuizen ramen met houten luiken.
Als de luiken gesloten werden tegen de kou betekende dat
er geen licht
naar binnen kwam. Ramen waren een
luxe die niet iedereen zich kon veroorloven en er werd zelfs belasting
over geheven. Petrus
Cornelisz (Pieter)
Schrama koopt in 1812 een huis met 8 deuren / vensters van zijn schoonvader en ging dus in een luxe huis wonen, maar moest
ook belasting betalen.
En zo verhuisde de familie Kamp in 1941 met koets en karren
van het Nijrees (Almelo) naar de nieuwe Hexelhoeve in Wierden.
Bron : Theo Pigge, voorzitter
Historische Kring Wederden, Wierden.
Naar Achtergrondinformatie
Naar boven
Meubilair
Tot in de 16e eeuw was de kist het belangrijkste meubelstuk
in huis. Het speelde een voorname en veelzijdige rol, allereerst als
bergmeubel, maar ook als zitmeubel. De opbergruimte zat onder de
opklapbare zitting. Van alles werd in kisten
bewaard, niet alleen
kleding, linnengoed en boeken, maar ook geld, kostbaarheden en voedsel. En zelfs werden er mensen in
opgeborgen zoals Hugo de Groot en
‘’naakte minnaressen’’. De heer des huizes of de eregast had recht op de
kist als zitplaats,
zeker als zijn minnares in de kist zat. Zal dat ook
het geval geweest zijn bij mijn voorvaderen ?
Het gezegde ‘’Op zijn geld zitten’’ vindt zijn oorsprong in de (zit)kist
waarin persoonlijke bezittingen en geld opgeborgen
werden. Het geld was
alleen toegankelijk via een luikje onder de billen van de eigenaar van
het geld. Waarom was de kist
populairder dan de kast ? Een belangrijke oorzaak was het
‘’nomadenkarakter’’ van de middeleeuwse mens van alle rangen en
standen.
Denk maar aan de hoogste regionen (keizer, koning, graaf e.d.) die van
kasteel naar kasteel reisden, aan militairen,
ambtenaren en ook aan
marskramers. Bij de hoogste regionen werden in kisten onder andere de
gehele slaapkamerbekleding
vervoerd. Mijn voorgeslacht was niet zo
reislustig, de grootste stap was de ‘’emigratie’’ van een voorouder met
kinderen van
Sassenheim naar de, drooggelegde, Haarlemmermeer en er zijn
ook voorouders op Texel en in Brabant terechtgekomen. Ook kwam de
kist van pas als men hals over kop moest vluchten bij vijandelijke
aanvallen of bij overstromingen. Met vijandelijke aanvallen hebben de
’s Gravenmades zeker te maken gehad, met name tijdens de 80-jarige
oorlog. Een speciale kist was de ‘’harnskiste’’ waarin de
wapenuitrusting opgeborgen werd.
Men had weinig
losse kasten, maar bijna iedereen had een ‘’tresoor’’ te vergelijken met
ons huidige dressoir (de namen lijken ook
erg op elkaar). De ‘’tresoor’’
stond ook wel midden in het vertrek. In vroegere tijden was een goed
gevulde linnenkast de sieraad
van de huisvrouw. Zij waren bij de gegoede
burgerij gevuld met diverse soorten (linnen)goed in grote aantallen
zoals 100
servetten, 100 lakens, 50 halsneusdoecken, 50 sackneusdoecken,
150 hemden en onderhemden.
Klik op de afbeelding hierboven om de afbeelding in
detail te bekijken.
Een dwalenrek is een stang om dwalen (dweilen?) op te hangen.
Met dwalen zal wel linnengoed e.d bedoeld zijn.
Bron : Thuis in Europa / Wonen, eten en kleden in
Europa van 1500 tot 1800, Raffaella Sarti
‘’Tussen 1500 en 1800 was in de huizen van de middenklasse het bed het
kostbaarste
voorwerp. Een eenvoudig bed had een waarde van 15 tot 20
gulden, een gedecoreerd bed met baldakijn kon een waarde hebben
van
honderd gulden. En dan te bedenken, dat een arbeider ongeveer 5 gulden
per week verdiende en een winkelier in goeden doen
kon voor duizend
gulden een huis kopen, dat overeenstemde met zijn status. Uit
nalatenschappen van armen blijkt, dat het bed
15 procent van het bezit
vormde, bij mensen in loondienst 25 procent en bij bedienden 39
procent.’’
In de 18e en 19e eeuw zat één derde van de waarde van het huisraad in
beddengoed en ook één derde in kleding en linnengoed.
Meubilair omvatte
slechts één tiende deel. Maar in die tijden had men nog geen radio en
TV, geen PC, geen ijskast , geen
wasmachine en ga zo maar door.
De meubelen en
andere voorwerpen in huis en ook de inventaris van het boerenbedrijf was
voor de bewoners over het algemeen
van grote waarde en betekende een
fikse investering bij huwelijk of na bijvoorbeeld een brand. Bij het
opmaken van een
testament werd dan ook vaak de boedel tot in de kleinste
details beschreven. Een mooi voorbeeld hiervan is te zien in de
boedelinventaris van Cornelis Schrama bij zijn overlijden in 1804 (zie Staat en Inventaris )
In de 18e en 19e eeuw zat één derde van de waarde van het huisraad in
beddengoed en ook één derde in kleding en linnengoed.
Meubilair omvatte
slechts één tiende deel. Maar in die tijden had men nog geen radio en
TV, geen PC, geen ijskast , geen
wasmachine en ga zo maar door.
Het ‘’kantoer’’
was een soort schrijfbureau / lessenaar, ons woord kantoor is hiervan
afkomstig. Het ‘’kantoer’’ zag je niet bij de
gewone burger, maar onder
andere bij kooplieden, juristen, notarissen, ambtenaren en geestelijken.
Verder waren er weinig
mensen, die de kunst van lezen en schrijven
machtig waren. De ’s Gravenmades waren dan wel welgeborenen, maar of
ze ook een ‘’kantoer’’ hadden op hun boerderij vraag ik me af. Ik denk,
dat ze het schrijven ‘’uitbesteedden’’ bij de notaris of de
schoolmeester.
Onder andere in
de late Middeleeuwen ‘vormden banken en ‘’sittens’’ de belangrijkste
zitmeubelen.
Er waren lange banken met en zonder leuning, maar ook
éénpersoons bankjes (scabel, schemel of benckesken genaamd).
Geschreven tekst
in de prent :
''
Mensen die het
zich kunnen veroorloven hebben een ‘’strijcsitten’’. Het is een bank die
meestal bij de schouw staat want daar
kan hij het beste dienst doen –
hij heeft n.l. een omklapbare rugleuning, en door de leuning om te
klappen kun je met je gezicht
of met je rug naar het vuur gekeerd
zitten.
Op de ‘’strijcsitten’’
een schapevacht en een ‘’sittencussen’’.
Je hebt er met
bijbehorende voetenbank.''
Bron
: De tresoor (1566), Rien Poortvliet, 1987, uitgeverij J.H. Kok, Kampen,
verkregen met toestemming van Mevr. Poortvliet.
De
eenvoudige burger had een simpele bank gemaakt van een plank met vier
poten. Een ‘’sitten’’ was een troon, een deftige
zetel met arm- en
rugleuningen of een zitbank met leuning. Het onderste deel van een ‘’sitten’’
was vaak weer in kistvorm met
een deksel. Ook veel gebruikt werden de ‘’driestaelen’’,
kleine stoeltjes met drie poten met en zonder rugleuning. Naast diverse
soorten zetels kende men ook de ‘’prekestoel’’,een opklapbare vouwstoel
die men ook meenam naar de kerk waar geen zitplaatsen
waren voor de
‘’gewone man’’. De ’s Gravenmades waren welgeborenen en daar hoort
een eigen zitplaats in de kerk bij, vind ik.
Mijn ouders hadden een
eigen plaats vrij vooraan in de kerk met een klepje, zacht bekleed, om
op te knielen. Dat kwam je verder
naar achteren in de kerk niet tegen,
dan lag je met je blote knieën op het hout. Ik voel het nog, ik was
het gauw zat en moest
dan heel nodig plassen of werd weer misselijk.
In de late
Middeleeuwen stond het bed van de huisheer en zijn vrouw dikwijls in de
woonkamer, dat zal wel te maken gehad
hebben met de vaak enige haard in
huis in de woonkamer. Men onderscheidde ‘’beddestede’’ en ‘’koetse’’. De
beddestede was een
bed, maar dan met gordijnen omgeven en stond op een
soort podium vrij hoog van de grond tegen tocht en vocht. Men moest
er vanaf een bankje ‘’inspringen’’. Vanwege de kostbaarheid van de gordijnen van fluweel, wol of zijde werd
een dergelijk bed vaak aangetroffen in de ontvangstruimte, waarmee het
bed een pronkrol kreeg. Minder vaak kwam de ‘’koetse’’ voor, te
vergelijken met ons ledikant. Men sliep onder lakens en dekens en had
een ‘’stave dair men die bedde mee warmt’’ (beddepan). Ik denk, dat
de Schrama’s lekker van die ouderwetse (ingebouwde) bedsteden hadden met
een warme beddepan en hopelijk een
warm wijf.
Ook had men in
huis kamerschermen tegen kou en tocht en vuurschermen tegen de directe
hitte van het vuur. In de late
Middeleeuwen kende men nog geen
vloerkleden, de vloeren waren van houten delen die vaak met zand
bestrooid werden. Het
haardvuur diende niet alleen als warmtebron, maar
was ook vaak de belangrijkste lichtbron. Daarnaast waren er kandelaars
met
kaarsen, blakers, olielampen en lantaarns. Een bekende olielamp was
de ‘’snotneus’’ die zijn naam dankt aan de voortdurend
druipende pit.
Maar de woning bleef toch duister.
Praktisch elk
huishouden had afbeeldingen aan de muur, de rijken voornamelijk
schilderijen en de middengroep schilderijtjes en
prenten. Vooral de
boeren en de rijke stedelingen hadden grote hoeveelheden aardewerk, tot
honderd stuks toe. Circa 25 procent
van de boeren bezaten boeken, maar
niet meer dan een zevental stuks, de rijken hadden er ‘’maar’’ een
dertiental. Ook mijn
ouders, beide van boerenafkomst, hadden weinig
boeken en ik heb ze zelden of nooit een boek zien lezen behalve hun
kerkboek.
De preekstoel en
de tresoor raken uit de mode in het begin van de 18e eeuw. In
de mode komen de latafel, in- en uitschuifbare
tafels, het buffet en
thee- en schenktafels alsook glazenkasten, tinnenkasten en
porseleinkasten. In die tijd doet Delfts Blauw
zijn intrede,
voornamelijk bij de middenklasse en de boeren, terwijl bij de rijken
porselein zijn intrede doet.
Aan het eind van
de 17e eeuw heeft een meerderheid van de boeren (60 procent)
boeken in huis. Toch hebben boeren vaak nog
alleen de bijbel in huis.
In 1679 wordt
door een boer het zakhorloge geïntroduceerd en spoedig daarna verschijnt
het ook bij de stadsmensen. Tot het
midden van de 18e eeuw is
het voor de rijken. In de tweede helft van de 18e eeuw volgt
de tweede boer en daarna gaat het snel.
Aan het einde van de 18e eeuw heeft op het platteland en in de stad ‘’1 op 2’’ een zakhorloge. Mijn vader droeg altijd een
zakhorloge, of eigenlijk een vestzakhorloge
met ketting. Aan het einde van de 17e eeuw, in 1686, is
er een tweede noviteit : de
klok bij een rijke patriciër. Al na circa 10
jaar is een boer de tweede bezitter. Boeren schaffen de klok massaal
aan. Na de dood
van Laurens Jorisz. ’s Gravenmade in 1732 is er
boelhuis en wordt er een klok verkocht voor negen gulden en negen
stuivers, het
zal wel een heel mooi exemplaar geweest zijn voor die
prijs.
De stedelingen
blijven deze keer sterk achter, zelfs tot het einde van de 18e eeuw. Voor de boeren was de klok bijzonder handig
om te zien of het ‘’melkenstijd’’
is en op het platteland was er geen stadsomroeper en geen torenklok.
Naar Achtergrondinformatie
Naar boven
Middendorp
studeerde in die tijd medicijnen in Groningen. Hij kreeg een
prentbriefkaart in handen met een afbeelding van
een hut met haar
bewoners in Hollandsche Veld en zag daarin de bron van ziekte en ellende
voor de bewoners. Dit bracht hem op
het idee om een fotodocumentaire aan
te leggen van de in zijn ogen mensonwaardige leefomstandigheden van de
vele
hutbewoners in de noordelijke provincies.
Hij bracht dit idee pas ten uitvoer in de periode 1913-1915, toen hij
als huisarts in Bellingwolde en lid van de
gezondheidscommissie in Wedde
(Groningen) werkzaam was. Samen met de Winschoter fotograaf Tonnis Post
trok hij door
Westerwolde en legde de situatie vast in beeld en
geschrift. Het verzamelde materiaal gebruikte hij voor publikaties met
veel
afbeeldingen en lezingen met lantaarnplaatjes.
Naar Achtergrondinformatie
Naar boven
Start | Inleiding | Verantwoording en betrouwbaarheid | Herkomst van de naam 's Gravenmade | Welgeborenen | Leenmannen | Het landschap van de Duin- en Bollenstreek | Van eerste bewoners tot dorpen | Akker- en tuinbouw | Veeteelt | Mest, turf en zand | Konijnen | Blekerijen en wasserijen | Kalkovens en steenfabrieken | Beroepen | Vervoer over land | Vervoer over water | De aanleg van de trekvaart | Landbezit | Woningen, boerderijen en interieur | Communicatie | Politiekbuiten | alle dorpen in de Bollenstreek | Lisse | De Zilk | Noordwijkerhout | Sassenheim | Voorhout | Vogelenzang | Heemstede | Bennebroek | De Kerk | De Maatschappij | Het Huwelijk | Bevruchting en bevalling | Het Gezin | Het Huishouden | Gezondheid(szorg) en hygiëne | Eten, drinken en genotsmiddelen | Vermaak | Onderwijs | Inkomen, uitgaven en prijzen | Beroepen en functies van de voorouders |