Vervoer
over land
Ik raad U aan eerst
de
Inleiding
te lezen voordat U een specifieke paragraaf leest.
Na het dubbelklikken op een foto
kan het even duren voordat de foto op het juiste formaat weergegeven
wordt.
Geschreven
tekst linksonder in de prent :
''Is het binnen de bebouwde kom
vaak aanmodderen op de straten – buiten de poort is het niet veel beter.
Doordat iedereen voor de drabbige karresporen uitwijkt wordt de weg hier
en daar almaar breder !
Door dik en dun.''
Bron : De
tresoor (1566), Rien Poortvliet, 1987, uitgeverij J.H. Kok, Kampen, verkregen
met toestemming van Mevr. Poortvliet.
In de middeleeuwen (400 tot 1550) ging het meeste vervoer over land. De
landwegen waren onverhard en vaak niet meer dan een karrenspoor,
hobbelig en vol kuilen en gaten. De wegen waren in droge tijden moeilijk
begaanbaar door het mulle zand en in natte tijden door grote plassen en
kuilen vol water. Men loste dat dan vaak op door het karrenspoor een
eindje te verleggen. De zandwegen waren het gehele jaar min of
meer begaanbaar. In droge tijden waren de klei- en veenwegen beter
bruikbaar dan de mulle zandwegen, daarom werden ze ‘’zomerwegen’’
genoemd. Vanaf de 17e eeuw ging men de, vaak onbegaanbare
kleiwegen bezanden. Vooral in de winter waren de klei- en veenwegen erg
slecht, maar dan kon men altijd nog het strand als weg gebruiken. Dat
betekende voor onze voorouders, een flinke omweg in de winter. Of hadden
ze genoeg voorraad en bleven ze lekker thuis, lekker warm bij de koeien
op stal en bij ‘’moeder de vrouw’’ in de bedstee. Was dat dan de
belangrijkste veroorzaker van het hoge geboortecijfer vroeger of was het
toch de pastoor ?
Het meest
gangbare vervoermiddel was de ‘’benenwagen’’. De boeren hadden hun paard
en wagen en voor de zondag de sjees, een innovatie uit de 17e
eeuw en de rijken hadden koetsen. Van de afgelegen boerderijen liepen er
‘’kerkpaden’’, die de kortste verbinding naar de kerk vormden. Er waren
ook ‘’doodwegen’’ naar het dichtstbijzijnde kerkhof. Veel ’s
Gravenmades, onder andere wonend aan de Margrietenlaan en Loosterweg in
Hillegom, ‘’kerkten’’ in de Vogelenzang en hadden misschien wel eigen
kerkpaden en doodwegen van hun boerderij naar de Vogelenzangse kerk.
Waar komt nu de
naam Loosterweg vandaan ?
De stroken
zandgrond langs de duinen waarover het water naar de weteringen
afvloeide werden ‘’loosters’’ genoemd. De weg aan de voet van de duinen
werd daarom Loosterweg genoemd. Soms werd de Loosterweg ‘’Lijtweg’’genoemd,
‘’lijt’’ heeft te maken met ‘’lijden’’ wat ‘’gaan’’ betekent
(overlijden: overgaan naar een ander leven, lang geleden : er is een
lange tijd overheen gegaan). Een ‘’lijtweg’’ was geen echte algemene
rijweg, maar het was wel meer dan een voetpad.
Een ‘’Hillegom-expert’’ omschrijft de begrippen ‘’looster’’ en ‘’lytwech’’
als volgt :
‘’ Vanuit de
duinen en het hoogveenlandschap liepen afwateringen, de zogeheten
loosters, die hun water loosden, vaak via de duinbeken als de
Hillegommerbeek en de Kennemerbeek, in het grote Haarlemmermeer. En
uiteraard liep er een pad (‘’lytwech’’) langs die loosters, die immers
ook een mooie transportweg vormden.’’
Na 1000 werden
door de opkomst van de steden ‘’heerwegen’’ aangelegd, niet alleen voor
de graaf en zijn leger, maar ook voor het handelsverkeer tussen de
steden en de dorpen. De naam Heereweg duidt op een weg voor interlokaal
verkeer en dateert van de Romeinse tijd (‘’Heirweg’’ of ‘’Heirbaan’’).
Volgens een andere bron
duidt de naam erop, dat het onderhoud door de graven van Holland werd
betaald, die op hun beurt de gebruikers van de weg weer tol lieten
betalen. Toen was er al een vorm van wegenbelasting. In de streek
waren er drie parallelle hoofdroutes, hoofdzakelijk over en langs de
strandwallen van Noord naar Zuid. De meest oostelijke en belangrijkste
weg was de weg van Amsterdam naar den Haag via Haarlem, Bennebroek,
Hillegom, Lisse, Sassenheim en Leiden. Deze weg had verschillende namen
in de dorpen en de namen veranderden in de loop der tijden.
In Lisse heette de weg onder andere de Dorpsstraat,
Dorpsweg, Rijksstraatweg,
Straatweg, Rijksweg, Hoofdweg,
Stoomtramweg, Heerestraat en tenslotte Heereweg,
ook werd de weg aan de noordkant Oosteinde genoemd.
In Hillegom heette de weg de ‘’Hillegommer wech’’,
Rijksstraatweg en Heerweg.
De meest westelijke weg
liep (zoals nu nog) van Noordwijk via Noordwijkerhout, de Zilk, de
Vogelenzang naar Overveen. Ertussen lag een weg van Rijnsburg over
Voorhout en de Vogelenzang naar Overveen, waarschijnlijk liep de route
langs of in de buurt van de huidige spoorlijn en de Leidse Vaart. De
laatste twee routes waren voornamelijk van regionale betekenis. Tussen
de hoofdroutes lagen dwarsverbindingen bij de dorpen, deze
dwarsverbindingen waren meest kleiwegen en ’s winters dus vaak
onbruikbaar. Voorbeelden van zulke dwarswegen zijn de Loosterweg,
Margrietenlaan en de Beeklaan in Hillegom en zij hadden vaak namen als
Buur-, Lijd- of Achterweg, de laatste bestaat nog in Lisse.
De naam ‘’Buerweg’’ duidt erop, dat de weg gemeenschappelijk eigendom
was van de ‘’gemene bueren’’, die ook voor het onderhoud zorgden. De
oorspronkelijke benaming wijst erop, dat langs deze wegen vee werd
gedreven (‘’ley’’ klomt van leiden en ‘’loo’’ betekent bos).
Bron :
De
Duin- en Bollenstreek in caert gebracht, J.J.J.M. Beenakker,
blz. 46.
Ondanks vele protesten tegen de hoge toltarieven is rond 1773 de
Heereweg van den Haag tot Haarlem verhard. De kosten waren voor een man
te paard twee stuivers, voor een rijtuig met vier wielen zes stuivers en
voor een voetganger een halve stuiver.
In
Almelo kostte het in 1837 het volgende :
Bron : fotograaf G.Schrama
Rond 1840 kenden
verschillende dorpen nog de ‘’hoefslag’’, dat wil zeggen dat de
eigenaren van land verplicht waren de weg langs hun percelen zelf te
onderhouden.
Pas in het begin
van de 19e eeuw werd een begin gemaakt met bestrating van de
doorgaande wegen. De weg van Haarlem naar Leiden en den Haag over Lisse
en Hillegom is in 1806/1807 bestraat. Voor gebruik van wegen, zeker de
bestrate wegen, moest tol betaald worden aan de eigenaren van de wegen.
In 1856 kostte dat van 1.5 cent voor een bok, geit of hond met kar tot
17.5 cent per paard voor een diligence met meer dan 12 personen.
Een kudde van meer dan 80 stuks schapen of varkens kostte 40 cent.
Boeren hadden diverse ontheffingen onder andere als zij van hun
boerderij naar hun land gingen met de boerenwagen of met los vee.
Een van de
oudste postwagen- of diligencediensten in ons land, opgericht in 1660,
ging van den Haag naar Amsterdam over onder andere Hillegom, Lisse en
Sassenheim. De gemiddelde snelheid van postkoetsen en diligences was
niet meer dan 8 km per uur. Per diligence konden vier reizigers vervoerd
worden, soms een paar meer. Overal langs de route van de diligence kon
men in- en uitstappen. In de dorpen waren pleisterplaatsen of een meer
toepasselijke naam ‘’uitspanning’’. In Lisse was er de Witte Zwaan, in
Sassenheim de Oude Post en het Bruine Paard, in Bennebroek de Geleerde
Man en in Hillegom de Gouden Leeuw en het Wapen van Friesland (was
men in Hillegom zo blij met de mest uit Friesland?). De paarden
werden daar uitgespannen en zonodig gewisseld voor verse paarden. Zal
boer Schrama daar ook ‘’uitgespannen’’ hebben als hij zondags ging
toeren met vrouw en kinderen ? Dorst kreeg hij vast wel onderweg. Ik heb
het zelfs nog gedaan met vrouw en kinderen op de sjees met pony in de
Drunense Duinen en dan uitspannen bij herberg De Drie Linden in
Giersbergen voor een pilsje en ‘’frites met’’. De reis in een
diligence was allesbehalve comfortabel door de slechte wegen en de
vering van de koetsen was lang niet ideaal. Men reisde dan ook veel meer
over het water en nam de diligence als er geen vervoer over water
mogelijk was. Voor het goederenvervoer gold hetzelfde, tot in de 19e
eeuw stelde dit over land met paard en wagen voor langere afstanden
weinig voor. Paard en wagen werden gebruikt voor korte afstanden rond de
steden en dorpen.
‘’ De meeste
diligences waren ingericht voor het vervoer van maximaal twaalf
personen.’’
‘’ Behalve van
de diligencediensten kon men tussen 1810 en 1854 ook gebruikmaken van de
diensten van de paardenposterij. Op daartoe ingerichte wisselplaatsen
langs een aantal belangrijke wegen stonden paarden, postiljons en soms
rijtuigen ter beschikking van reizende ambtenaren, regeringskoeriers, en
voor het vervoer van brievenpost en particuliere reizigers.’’
Bron : DBNL, dit is een dienst van de Koninklijke Bibliotheek (Den Haag) in
samenwerking met o.a. de Nederlandse Taalunie en de Vlaamse Erfgoedbibliotheek.
Meer
over diligences en postiljons >>>> postiljon
Rond 1840
bestond de ‘’openbare verlichting’’ uit een lantaarn bij de kerk en
enkele olielampjes aan huizen. Er zullen best wel mensen na het
bezoek aan de herberg te water geraakt zijn, misschien wel Schrama’s en
zwemdiploma’s kende men toen nog niet.
De lantaarnopsteker ging met een ladder en een oliekan de lantaarns
langs om deze aan te steken en bij te vullen met olie. Vaak werd dit
beroep gecombineerd met de functie van nachtwaker of omroeper.
In de eerste helft van de achttiende eeuw telde Lisse
slechts één dorpslantaarn. Deze lantaarn brandde op olie en hing vermoedelijk
aan het wachthuis. In 1771 blijken er drie dorpslantaarns aanwezig te zijn: één
aan het wachthuis, één op de hoek van de beek en één bij de dorpswaag (aan de
gracht in de buurt van de korenmolen). De olielantaarns werden in het
winterseizoen aangestoken. De personen die daar verantwoordelijk voor waren,
werden betaald uit de dorpskas.
Zoals gezegd brandden de lantaarns op olie. Ieder jaar zijn
er in de dorpsrekeningen dan ook betalingen terug te vinden voor de levering van
olie, katoen en “swafelstopsel”. Het onderhoud van de lantaarns kostte eveneens
geld. In 1771 werd Cornelis Rouwens, schilder en glazenmaker, betaald voor “het
verven van een lantaarn en het maaken van glasen daar in, alsmede over het
stoppen van ruyten in de andere overige lantaarns”. Daarnaast ontving Albert
Bots in datzelfde jaar een vergoeding voor het maken van een nieuwe
dorpslantaarn bij het waaggebouw.
De
lantaarnopsteker.
Onderaan staat :
De lantaarnopsteker die ook omroeper was. Als het flink woei hield ie
bij het aansteken z'n opengemaakte jas on de lantaarn heen.
Bron :
Langs het tuinpad van mijn vaderen, Rien
Poortvliet, 1987, uitgeverij
J.H. Kok, Kampen,
verkregen met toestemming
van Mevr. Poortvliet
De komst van de trein bracht een omwenteling teweeg bij het
personenvervoer. In 1842 reed de eerste trein van Haarlem naar Leiden.
Aanvankelijk vond er voornamelijk personenvervoer plaats met de trein.
Bron :
Langs het tuinpad van mijn vaderen, Rien
Poortvliet, 1987, uitgeverij
J.H. Kok, Kampen, verkregen met toestemming
van Mevr. Poortvliet.
Na dubbelklikken op onderstaande miniatuur links (en vervolgens
uitvergroten met de ''+loep'') zijn onder andere de volgende details te
zien :
-
de tekst op het stationsgebouw
- de vrouwen bij de achterste wagon
- de mannen bij de locomotief
- de man links van de locomotief, wat doet hij daar ?
Na een zware zuidwesterstorm in 1836 waarbij het water tot in Amsterdam
en Leiden opstuwde werd besloten tot droogmaking van de Haarlemmermeer.
Tussen 1840 en 1852 werd de drooglegging gerealiseerd. De ‘’wrede
waterwolf’’ was getemd, de Haarlemmermeer werd ook wel het
‘’schepenkerkhof’’ genoemd. De regelmatige overstromingen tot voorbij de
Heereweg en de bedreigingen van de steden aan de Haarlemmermeer
(Haarlem, Amsterdam en Leiden) waren ten einde. Door de drooglegging van
de Haarlemmermeer werd de trein ook van belang voor het goederenvervoer.
Het station van
Hillegom omstreeks 1910, dat in 1900 in gebruik werd genomen.
Rechts op
de foto staat de koetsier van de heer
H. van Waveren klaar om zijn baas
naar huis te brengen.
(Bron :
oude site van de Stichting
Vrienden van Oud Hillegom)
Een voorloper van de stoomtram was de paardentram,
hier zien we een paardentram op het Damrak.
Een beetje oud en schonkig, maar nog goed voorwaarts.
In juni 1880 werd te Hillegom de Noord-Zuid-Hollandsche Stoomtramweg
Maatschappij opgericht en de benodigde vergunningen werden in hetzelfde
jaar verkregen. De lijn die tussen Haarlem en Leiden aangelegd zou
worden werd éénsporig en er moesten op diverse locaties wissels
aangelegd worden. Onder andere op het Vierkant ten koste van een drietal
bomen en dat ging niet zonder slag of stoot in Lisse. Uiteindelijk ging
de gemeenteraad akkoord onder de nodige voorwaarden. Zo moest de eerste
tram van Hillegom naar Lisse rijden om vandaar te vertrekken naar
Haarlem ‘’ten gerieve van de reizigers (uit Lisse) die
wenschen mogten zich naar Haarlem te begeven’’.
In 1880 / 1881
werd de tramlijn tussen Haarlem en Leiden gerealiseerd en in mei 1881
reed de eerste tram. De stoomtram had de bijnamen ‘’Stoof’’ en ‘’Bello’’,
betekende Bello mooie locomotief of is hij vernoemd naar een hond ?
De tram stopte, in tegenstelling tot de trein, meerdere malen in elk
gehucht en elk dorp en stopte zelfs bij het huis van de ‘’bollenheer’’
voor een schone boord voor ‘’meneer’’. In de beginjaren kon men zelfs in
– en uitstappen waar je maar wilde. Het vervoer van personen en ook van
goederen tussen de dorpen in de streek en naar Haarlem en Leiden vond
toen dan ook vooral via de stoomtram plaats. Vanaf 1 januari 1933 was de
tram geëlektrificeerd (met bijnaam ‘’de Blauwe Tram’’) en op 2 januari
1949 is de tram opgeheven en gingen er bussen rijden tussen Haarlem en
Leiden.
De allereerste dienstregeling van de
Noord-Zuid-Hollandsche Stoomtramweg
Maatschappij, ingaande 16 mei 1881.
Bron : Nieuwsblad van de Vereniging Oud Lisse, januari 2008,
De komst van de stoomtram, 1880/188, door Rob Pex.
Volgens mij staat boven Personentarief :
Op alle punten van de weg wordt gelegenheid tot in - en uitstappen
van de reizigers verleend.
Helemaal onderaan staat volgens mij :
De Bagage wordt berekend à 1/3 cent voor 10 kilogram per Kilometer,
gedeelten van centen worden afgerond, het minimum der te berekenen
vracht ........
Aankomst van de stoomtram uit Leiden op het Vierkant in Lisse, omstreeks 1900.
Bron : Nieuwsblad van de Vereniging Oud Lisse, januari 2008,
De komst van de stoomtram, 1880/188, door Rob Pex.
Daar gaat de Blauwe tram richting het Vierkant en Hillegom (tot 1932).
Bron :
St. Agatha 1903-2003, ''De glorie en roem van katholiek Lisse'', 2002, Lisette van der Lans
(Ansichtkaart afkomstig van antiquariaat S.C. Lemmers, Lisse)
Bron : Hillegom in oude ansichten, deel 1, A.M. Hulkenberg,
Europese
Bibliotheek - Zaltbommel, 1969.
De trekschuit en
de diligence hadden er twee geduchte concurrenten bij en
er was weinig
drang tot verbetering van de wegen.
De diligence was omstreeks 1900
verleden tijd.
Op
deze afbeelding staat
kolenboer
Vos uit Sassenheim.
Bron : Stichting Oud Sassenheim,
www.stichtingoudsassenheim.nl
Mijn overgrootvader en mijn Opa waren vrachtrijder.
Wat ze vervoerden weet ik niet,
maar het zal (denk ik) gegaan zijn zoals
op deze afbeelding.
Een ander middel van vervoer was de
hondenkar,
''in rust'' aan de Heereweg Lisse, geladen met melkbussen.
Bron : Vereniging Oud Lisse
Dit is ook een vorm van vervoer
over land, maar dat was wel je laatste ritje.
Op de plek van aankomst werd je afgeladen en ging je ''ondergronds''.
Bron : het boek ''Van Marke naar Maatschap, 150
jaar landbouw in Haaksbergen''.
Uitgegeven door het Historisch Centrum Haaksbergen.
Rond 1900 kende
men ook al snelheidsbeperkingen, binnen de bebouwde kom mocht met paard
en wagen niet sneller dan stapvoets gereden worden. En toen kwamen de
personenauto’s rond 1900 en de vrachtauto’s na de eerste wereldoorlog.
Toch bleef nog lange tijd het paard en wagen de heerschappij op de weg
behouden. In 1938 was het echter nog maar een vijfde deel van wat het
vroeger was. En als laatste de fiets, vanaf 1884 werd de fiets met het
grote voorwiel en het miniatuur achterwieltje (‘’de kangeroe’’)
vervangen door fietsen die veel leken op onze huidige fietsen.
Een advertentie uit 1940 van vervoersbedrijf van Zelst
in Lisse.
Een van de gebroeders van Zelst was later jaren lang chauffeur bij de
grossierderij Schrama.
Bron foto : Albert van Zelst
De advertentie is van augustus 1940
en wat zie ik rechts onderaan :
'' Tijdelijk 3x per week wegens benzine schaarste''.
Tijdelijk was echter niet van korte duur en het werd er niet beter
op tijdens WO II.
In het voorjaar en in
de zomer had Van der Putten goede klanten aan de
kleinere bollenkwekers. Er was ‘’een strenge scheiding der geesten’’ :
de protestantse bloemisten waren klant bij firma’s als Eigenbrood en
Scheepmaker,
de katholieken bij Van der Putten.
Bron : ''En morgen dan ?'', Honderd jaar Van der Putten personen- en
vrachtvervoer,
samengesteld door Ed Olivier.
Onderstaande foto is van de (gemotoriseerde) stalhouder Scheepmaker.
De
foto is afkomstig van de site van Jan van Rooyen
http://www.lisseinbeeld.nl/
uit het album ''Lisse hoe het ooit was''.
Naar boven
Start | Inleiding | Verantwoording en betrouwbaarheid | Herkomst van de naam 's Gravenmade | Welgeborenen | Leenmannen | Het landschap van de Duin- en Bollenstreek | Van eerste bewoners tot dorpen | Akker- en tuinbouw | Veeteelt | Mest, turf en zand | Konijnen | Blekerijen en wasserijen | Kalkovens en steenfabrieken | Beroepen | Vervoer over land | Vervoer over water | De aanleg van de trekvaart | Landbezit | Woningen, boerderijen en interieur | Communicatie | Politiekbuiten | alle dorpen in de Bollenstreek | Lisse | De Zilk | Noordwijkerhout | Sassenheim | Voorhout | Vogelenzang | Heemstede | Bennebroek | De Kerk | De Maatschappij | Het Huwelijk | Bevruchting en bevalling | Het Gezin | Het Huishouden | Gezondheid(szorg) en hygiëne | Eten, drinken en genotsmiddelen | Vermaak | Onderwijs | Inkomen, uitgaven en prijzen | Beroepen en functies van de voorouders
|