In een groot
deel van Nederland ging veel vervoer over water en elke boer had
schuiten en pramen voor vervoer van koeien, hooi en producten.
De smalle zandvaarten, in de 16e eeuw in de streek gegraven ten
behoeve van de zandwinning, werden gebruikt voor het vervoer
over water. Deze zandsloten vormden een verbinding met de havens
in Sassenheim, Lisse en Hillegom. Vanuit die havens werden de
lokale producten door beurtschippers of met de speciale
marktboot over de Haarlemmermeer vervoerd naar de markten in
Amsterdam (dagelijks), Haarlem en Leiden. De ’s Gravenmades
woonden in de buurt van sloten en vaarten en zullen daar
dankbaar gebruik van gemaakt hebben voor vervoer van allerlei
zaken zoals marktproducten, hooi, hout, turf en vee. Over
de, vaak gevaarlijke, Haarlemmermeer werden nauwelijks personen
vervoerd.
De eerste trekschuiten waren overdekt met
een 'tent' van leer of geteerd zeildoek.
''Haerlemsche
Jaegschuyties''
op een ets van Reinier Nooms, genaamd "Zeeman",
circa 1652-1654.
Bron : de Historische Vereniging Heemstede
Bennebroek
De ets van Nooms is meer gedetailleerd te zien
via >>>>
Na het openen van de ets op ''full-screen'' kan
men na één maal klikken met de linkermuis
in- en uitzoomen met resp. het plusteken en het minteken.
Riviergezicht met kanaalschip en zeilboten
door Salomon
J. van Ruysdael,
1660-1670.
Afkomstig uit de collectie van het ICN
(Instituut Collectie Nederland, Amsterdam).
Foto op
www.icn-collectie.nl
door Tim Koster.
Door de toename van de handel ontstond in
de 17e eeuw behoefte aan regelmatig
passagiersvervoer, toen zijn er veel trekvaarten gegraven.
Tussen de stadsgrachten van Haarlem en Leiden is in 1657 de
Leidse Vaart gegraven. Het reizen per trekschuit werd erg
populair. In 1663 werd 65.837 keer gebruikgemaakt van de
trekschuit in Leiden en omstreken.
Aquarel vervaardigd ca.1790
door Warna(a)r Horstink
(1756-1815)
"De Amsterdamsevaart en -weg, Haarlem,
ziende naar het oosten,
met
trekschuit en jagerspaard.''
(De afbeelding is verkregen
van het Noord-Hollands Archief in Haarlem,
het
gebruiksrecht berust bij dit archief)
De trekschuit had een kajuit voor 30 tot 35
passagiers. De zitplaatsen zijn bedekt met kussens, maar het
meeste gerief bood de spuugbak. Toen waren er al viespeuken.
Bij elk landhuis, elke boerderij en elk dorp langs de route werd
zonodig gestopt voor passagiers of goederen. Men hoefde maar
‘’volk mee’’ te roepen en de trekschuit legde aan. Diverse
Schrama’s woonden dicht bij de Trekvaart en het Schrama-volk zal
dus ook vaak ‘’volk mee’’ geroepen hebben als ze naar de stad
gingen, naar de markt, op bezoek, naar hun werk of naar hun
verkering.
Dagelijks
vertrokken 9 tot 10 trekschuiten uit Leiden en uit Haarlem. Men
vertrok soms al om drie of vier uur in de morgen en betrof het
een lange reis, dan ging men ’s avonds aan boord en overnachtte
op de schuit. ’s Avonds om 10 of 11 uur ging de ‘’nachtschuit’’
waarmee je de volgende morgen de trekschuit van Haarlem naar
Amsterdam of van Leiden naar den Haag kon halen, nu doe je
dat in een uurtje. Ook was door de Leidse Vaart vervoer van
producten en goederen naar Haarlem en Leiden gemakkelijker
geworden voor de bewoners van de streek.
In Halfweg (nabij het huidige station van
Lisse) werden de paarden ververst. Ook bij de huidige
Piet-Gijzen-brug tussen Voorhout en Noordwijkerhout was een
pleisterplaats. Deze brug is vernoemd naar Pieter Gijsen, de
baas van de pleisterplaats aan de Leidse Vaart.
Meer informatie over Halfweg (genaamd HERDENKING 350 JAAR TREKVAART MET HISTORIE HUIZE HALFWEG)
is te vinden op de site van de vereniging Oud Lisse onder Historie >>> site Oud Lisse
Trekschuit bij Lisse Halfweg.
Bron : Facebook / groep Je bent Lisser als..... / Henk van Leeuwen
Boekenliefhebber Perkamentus Antiquarius – wie er achter deze naam schuilgaat is niet bekend – meldde dat hij in het bezit was gekomen van een vervoersbewijs voor de trekschuit uit 1775. Het bleek te gaan om een kaartje voor het traject Gouda-Amsterdam, aangeschaft bij kastelein Jan Willem van Sweeringen in Gouda. Zou dit het oudst bewaard gebleven vervoersbewijs van Nederland kunnen zijn ?
Een fors bedrag als we bedenken dat een arbeider toen tussen de twintig en vijfentwintig stuivers per dag verdiende.
Bron : geschiedenisvanzuidholland.nl
Rond 1840 was het vervoer over water strak
gereglementeerd, er waren aparte tarieven voor elk vat bier,
elke bos stro, mand turf, of ‘’tinnetje’’ aardappelen. De
vaartijden lagen ook vast en er werd op de ‘’nugterheid van de
schippers’’ toegezien.
Ging men op
reis, dan moest men beslist eten meenemen, want aan boord was
niets te krijgen. Bij de meeste halteplaatsen stond een
veerhuis, een soort logement en koffiehuis. Jongedames werden
’s nachts aan boord aan de goede zorgen van de schipper
toevertrouwd.
Zodra de trekschuiten door het ijs niet
meer konden varen, werden ijssleden ingezet als vervoermiddel.
Het zeilen met ijsschuiten dateert al van voor 1600. Men haalde
er snelheden mee van 5 kilometer per uur en dat werd als niet
gering ervaren.
In de extreem koude winter van 1697 / 1698 moesten er extra
paarden ingezet worden om de trekvaarten open te houden totdat
de gehele vaart met een ijsbreker ijsvrij was gemaakt.
Met de trekschuit werd gemiddeld 5
kilometer per uur gehaald. De postkoets was bijna twee maal zo
snel, maar wel vier tot vijf maal duurder dan de trekschuit. Wie
reisde er nu per trekschuit en wie per diligence? De ‘’gewone
man’’ nam de trekschuit, de ‘’mensen op stand’’ lieten zich
verplaatsen met de diligence. In zijn ‘’Camera Obscura”” geeft
Hildebrand een uitvoerige uiteenzetting. Over de reizigers per
trekschuit was hij niet enthousiast. Daarmee reisden :
‘’fatsoenlijke handwerkslieden die een
teutig bedrijf hebben, zoals ivoordraaiers en horlogemakers,
goede luidjes die een erfenis gaan halen, de vrouw met een
broodje in de breizak, de man met een snuifdoos met speelwerk,
jeugdige koekebakkers die niet willen weten dat zij het zijn,
kleine renteniertjes van vijftig tot zestig jaar die zilveren
pijpedoppen in palmhouten akertjes
bij zich hebben, eerlijken boekhouders, die vijf en twintig jaar
op een zelfde kantoor hebben gediend en ten bewijze van dien een
zilveren tabaksdoos met inscriptie tonen, moeders met slapende
kinderen, die er eentje thuis hebben gelaten dat nog maar acht
jaar oud is en al Frans kan,breiende huishoudsters die ‘’uwe’’
en ‘’ik heeft’’ zeggen, kameniers die voor haar mevrouwen door
willen gaan en van ons Buiten spreken waaraan zij bij een
of andere brug moeten worden afgezet en waar tot haar grote
beschaming een tuinmansknecht ze met een zoen ontvangt, halve
zieken die een ‘’profester’’ gaar raadplegen, juffrouwen die de
vracht met een dertiend’half en een pietje
passen en ongelukkigen die niet onder dak kunnen komen tenzij ze
aan een volgend veer de schuit van agten nog halen’’.
Op de diligence ‘’reist gij met
officieren in de politiek, met studenten, met heren die naar een
audiëntie gaan, met schoolopzieners en leden van provinciale
commissiën, met mannen van de beurs, met paardekopers en
aannemers in wijde blauwlakense cloaks
, met
handelsreizigers, schitterende door een brede ring aan de
voorste vinger (meestal een amethist), met dichters die een
lezing gaan doen, met fiere dames die ’t half beneden haar stand
rekenen in diligences te reizen en zich door stuursheid van die
hoon wreken, met jonge meisjes die verlegen worden en ’t half
kwalijk nemen als een vreemd heer beleefd jegens haar is, met
weldadige tantes die aan de plaats harer bestemming door een
halfdozijn kinderen die zij sinds jaren bederven worden
opgewacht, met koopvaardijkapiteins met lange Curaçaose sigaren,
met jagers die meer bezorgdheid voor hun geweer dan voor uw
tenen koesteren, met een dikke aamborstige heer die alles open
wil hebben, en met een dunne spichtige heer die de kraag van
zijn jas opslaat, van ‘t ‘’méchante’’ weer spreekt en u wil
laten stikken.’’
Bron :
www.leidsevaart.nl
‘’ Het personenvervoer over de
binnenwateren geschiedde rond 1840 vooral met de trekschuit, een
binnenvaartuig dat door middel van een jaaglijn door een
zogenaamd jaagpaard, dat stapvoets over het jaagpad liep, werd
voortgetrokken. Het uitgebreide netwerk van trekvaarten was
vrijwel volledig in de 17e eeuw aangelegd. ‘’
‘’ De aanleg van kanalen in de 19e
eeuw deed nieuwe trekschuitdiensten ontstaan.’’
Prent van R.de Vries (1813-1874) met trekschuit
omstreeks 1850
De trekschuiten boden meestal plaats aan
ruim dertig personen, van wie er circa acht konden plaatsnemen
in de roef, het luxer afgewerkte deel van de boot, waar de
zitplaatsen zo’n vijftig procent duurder waren dan in het ruim,
waar men zonder veel gerief op lange banken soms dicht op elkaar
gepakt zat.’’
‘’Ondanks de aanleg van nieuwe verharde
wegen vond het meeste interlokale vervoer in 1840 plaats over
water.’’
‘’’De kwalitatief sterk verbeterde
diligence stelde reizigers in staat om, gebruikmakend van
bestrate wegen, zich redelijk comfortabel en snel te
verplaatsen. Vrij plotseling was in grote delen van Holland de
trekschuit een traag vervoermiddel geworden. Er werden wel
enkele pogingen ondernomen om de diligences te slim af te zijn,
bijvoorbeeld door de introductie van de ‘’vliegende schuit’’,
een trekschuit getrokken door twee paarden waarmee de gemiddelde
snelheid danig kon worden opgevoerd. Het succes was evenwel
betrekkelijk gering.””
‘’ Ondanks de groei van het personenvervoer
over land, bleef het overgrote deel van de bevolking van de
trekschuit gebruikmaken. Het gebruik van de diligence was voor
de meesten een veel te dure aangelegenheid. De diligence was
ongeveer drie maal duurder dan de trekschuit. De trekschuit werd
een ‘’volksschuit’’.’’
Informatie over de aanleg
van de trekvaart tussen Haarlem en Leiden in De aanleg
van de trekvaart
Naar boven
Bron :
Holland Historisch Tijdschrift 2005-4
Bron
: 150 jaar Noord-Holland en Zuid-Holland, 1990,
Stichting Hollandse Historische Reeks, den Haag